Ik heb laatst een nieuw woord geleerd. Snijverlies: de restjes stof die je overhoudt als je een naaipatroon hebt uitgeknipt of de afgesneden stukken tegel die overblijven na het leggen van een vloer.
Sinds vorig voorjaar combineer ik twee banen binnen de Universiteit Utrecht en daarbij ervaar ik ook zoiets als snijverlies. In mijn werk als wetenschapscommunicator bij de Bètafaculteit moet ik snel, bondig en doortastend werken met andermans onderzoek als inhoudelijke focus. Tijdens de andere helft van mijn werkweek, als public engagement-onderzoeker bij het Centrum voor Wetenschap en Cultuur en het Freudenthal Instituut, moet ik juist op eigen initiatief plannen verzinnen en heb ik de rust nodig om de literatuur in te duiken en zorgvuldig alle nuance op papier te zetten. Dat heen en weer wisselen kost tijd en energie.
Maar ik mis nog een woord: snijgeluk. Het is niet alleen maar hard werken, het is ook een combinatie waar ik vrolijk van word. Ik leg aan de lopende band verbindingen: inhoudelijk en tussen mensen. Ik kom tot nieuwe inzichten, mijn collega’s hebben er baat bij, het maakt me creatiever, en ik heb dubbel zoveel kerstborrels.
En zoals ik tijdens mijn vakantie opeens inspiratie kreeg voor deze column, werkt het vaak ook heel goed om het werk van de ene baan een paar dagen te laten liggen en er daarna weer met een frisse blik bij terug te komen. Wist je dat Nobelprijswinnaars er bovengemiddeld vaak serieuze hobby’s op na houden? Dat schakelen tussen heel verschillende bezigheden heeft blijkbaar toch zo z’n voordelen, wil ik maar zeggen. Oftewel: half + half = meer dan één (deze rekensom gaat me geen Nobelprijs opleveren).
Snijgeluk: de opbrengst van het schakelen, de lol van het verbinden, de creativiteit die opbloeit in ongewone combinaties; de mozaïeken of lapjesknuffels die je kunt maken van overgebleven stukjes tegel of stof.
Deze column verscheen oorspronkelijk in In Beeld #3, het magazine van de Universiteit Utrecht over publiek en wetenschap.